25
was integendeel het gevoel van voor het inslapen des middags voor het dutje. De niet-wetenschappe-lijk gevormde mensch, meent dat er tusschen die beide perioden geen verschil is. Doch een wetenschappelijk toegerust man als prof. Leyden, kende heel goed het onderscheid tusschen het inslapen tegen den nacht, nadat de zenuwen en de spieren zijn afgewerkt, de atmosfeer door het verdwijnen van het zonlicht en de uitwaseming van aarde en planten van andere samenstelling is geworden en het inslapen op den middag na het diner, in het volle licht van de zon, met het bewustzijn op zijn hoogst na een uur weder te ontwaken. Degeen, die zich des avonds te slapen legt, doet dit met een volkomen overgave aan de lange nachtrust en zijn doel is een zoo diep mogelijke en zoo vast mogelijke ononderbroken slaap van zes tot acht k negen uren. Hij zoekt een vergetelheid, overeenkomende met een vorm van dood-zijn. Maar wie voor een namiddag dutje „insluimert”, zoekt slechts een tijdelijk, licht herstel van krachten. Hij wenscht geen zoo groot mogelijke vergetelheid, maar alleen de hersenfuncties eenige oogenblikken buiten werking te stellen. Men knapt een „uiltje” en staat dan op „frisch als een „hoentje”. Deze populaire uitdrukkingen wijzen er op, dat het middagslaapje overeenkomst heeft met den lichten slaap van vogels. De middagslaper is als de uil, die in het zonlicht niet of zeer onvolkomen ziet, hoewel hij niet slaapt, wanneer des