10
zijn mannen te zetten in de horde van de saks, met den aanvoerder aan de spits, dan konden ze opkomen tegen hem, tegen de saks van Sigbart, die nooit verloren bad. Maar van de voorteekenen en de godenspraak en de droomduiding en van ’t kennen van de geesten en de reuzen en de dwergen, daar wist hjj niet veel van, dat erkende hij graag.
En met bewonderende liefde in de oogen, de driehoekige, grijze oogen onder forsche, rosse, altjd gefronsten wenkbrauwen, keek hjj nu naar zijn jongste, die in een slaapzak van dichtgevlochten, donkerbruine wol was gekropen, het hoofd alleen er buiten, rustend op zijn tot een hoofdkussen saamgevouwen, hemelsblauwe, fijn-wollen overkleed. Hy keek naar het hooge voorhoofd, den langen, fijnen neus, den kleinen meisjesmond en de ronde kin met een kuiltje.
De vogels begonnen te schuchtelen; een roofdier brulde in de verte, vóór het in zijn hol ging en een roode glans begon in 't dichte, ruischende loover te gloeien. De vader wilde zijn drie jongens nog een poosje laten uitslapen, toen hij opeens zijn beide handen hoog hief, ten teeken van angst en eerbied en snel bad: „Groote Vasolt, machtige Vasolt!.Maar nog had hij het gebed niet uitgesproken of het groote everzwijn, dat tusschen het hooge varen-gewas was opgesprongen, rende op de drie slapende mannen af, door ’t gedoofde vuur niet meer teruggehouden en sprong boven op Ijeerd. Sigbart nu van den schrik hersteld, hoewel zonder wapen, wierp zich op ’t dier de beide handen worgend om diens strot onderwijl roepend: Rerii Reri! Reri!” De reus ontwaakte en zonder schrik, zonder onrust, stond hij met een sprong recht en kalm zich weer bukkend vatte hij het dier bij de achterpooten, zwierde het met een ruk opwaarts, knikte het in den zwaai door een korten ruk, zoodat de beide achterpooten met een knakje in den sprong achterwaarts braken, alsof een dorre tak op de knie werd doorgeslagen en toen het dier, dat brulde van pijn, weer met een ruk naar voren zwierend, sloeg hij het met den