8
zyn Beril Tjeerd, de middelste, dat was óók een kaerel, die kon klimmen en paardraden en springen; hy sprong uit een boom op den grond zonder de beenen te breken, maar Beri was toch eigenlek meer een kaerel van ’t echte slag, niet zoo knap in ’t klimmen en 't paardraden en springen deed-ie nooit... maar Ren nam een mijlsteen in z{jn rechterhand en wierp ’m tot midden in de Issel-stroom en sprong in ’t water en bleef onder, zoolang dat je dacht, hy was voorgoed b{j den stroomgod en dan hoorde je aan den weer-oever zijn „Hier... óóó 1” en daar stond ie, met den mijlsteen en was onder het water door geloopen, zoo met den mijlsteen naar den kant. Dat deed Beri. En toen de Darrewalders waren aankomen varen met een wagen om graan te stelen en veel misbaar hadden gemaakt met hun voorvechter, die op een paard zat en uitdaagde om op te komen, éérst één saks tegen één saks en toen één saks tegen twee Baksen, was die drommel van een Reri, die booze ever, die haloendersche auwer, zoo maar zonder wapen op ze aangeloopen, hij alleen tegen de heele troep Daranters* en toen zij riepen, „wo ist di waffe, wo ist di waffel" had hij zich omgekeerd en gedaan of hy ze vergeten had en hy had zyn arm wyd gezwaaid naar zyn moeder, die bang was voor haar jongen en hardop had hy gelachen en een gerste-a&r geplukt en gezegd, dat hy daarmee wou vechten omdat het toch daarom ging. En dicht by den voorvechter, daar had zyn Beri, die saltermaansche wotans-zoon, by den draak van Sigbold, zich gebukt en zyn kop onder ’t peerd gestoken en zyn armen om de pooten en daar. droeg-ie man en paard omhoog, dat de man er schnin afviel en bleef liggen en hy, zoo met den paarderomp om zyn nek, vroeg of er nog meer trek in gerst hadden, dan de knol alleen en by bracht de knol thuis, een zwaar hocglandsch edel-ros, zoo op zyn schouders en de Daranters hadden gijzelaars gestuurd en gevraagd of zy een buren-bond wilden vormen, wat dan ook gebeurd was.