GESCHEIDEN VROUW. 3
nou is die dood, nou beweegt-ie niet. Zie je wel?* „Nou maar, ’n mensch kan je zóo niet knijpen,* meende Mies, zeker van wijsheid.
„Als je ’t maar hard genoeg doet,” verzekerde Wim: „dan zou j’is wat zien!... Nou en hoe kan je dan as je dood ben in ’n koets zitten? ... Hij jokt.* „Mag je niet zeggen.*
„Dan mot-ie maar niet jokken/
„Pa jokt niet,* zei Mies schuw.
„Nou en ik heb ’r gezièn.*
Spelende waren ze achter het boschje geraakt, waar een tweede pad was. Een dame die voorbijkwam, knielde plots neer, nam Mies in haar armen, dan Wim, kuste hen, sprak niet.
„O mama, mama!* juichlachte Mies, in de handen klappend: „pa had gezegd .. .*
„Waar is pa?” — vroeg de dame, verschrikkend. „Achter het boschje...”
„Spreek dan zachies... heel zachies... hoor je? hoor je?* — weer kuste ze de twee kinderen met een vreemde passie.
„O mama,” begon Mies.
„Niet spreken... Sust!... Niet spreken!...” „Pa heeft gezegd” ...
„Sust! Sust!... Heelemaal niet spreken lieve Wim!... O wat ben ik blij ! .. . Wat ben ik blij !... God, wat een toeval!... Niet praten... Sust, zachies ... Geef jullie me maar zoentjes!... Tienduizend zoentjes!... Niet spreken!... Anders hoort pa ’t!... Schatjes! ... Engeltjes ... Dotjes!... Wie kleedt jullie aan?”
„De juffrouw” ...
„Denken jullie dikwijls an me? Dikwijls? Heusch dikwijls?. .. Wat wor je groot, Wim!.. . Wat wor je groot!. .. Sust!... Sust!... Niet spreken” ....