TROUWEN. 35
Jan presenteerde sigaren. „Steek ze niet op,w adviseerde Bart: „je mot zoo daalijk naar binnen.*
„Dan steek je ze bij je,” zei Jan.
„Nou maar ik steek ’m wèl op,” zei Piet: „Jeheb altijd tijd voor wat trekkies.”
„En ’k heb ’n zak vol,” zei Jan.
Nou dan most de brand ’r maar in. Maar Bart de wijste der vijf dee ’t niet en wel goed had hij gezien, want ze werden gewaarschuwd en nu moesten Jan, Piet, Koos en Gijs die nieuwe fijne sigaren weer afschrappen aan een stoeprand, waarmee je’n goeie sigaar bedierf, net zoo goed as die bedierf as die inbrandde.
Suus met Jan gearmd, kalm, en pratend met Koos, liep vooraan — de Woensdagsche trouwzaal binnen.
Weer buiten werd het nog eens handen-geschud, gepraat over den ambtenaar die om Suus had gelachen, over 't komieke van zoo twaalf paar gelijk die elkaar gelijk de rechterhand hadden gegeven .. .
Suus in de kamgaren handschoenen hield het trouwboekje.
„Nou gauw ’n borrel, jongens,” zei Jan en ze liepen ’n kleine herberg binnen, waar de mannen elk een klare bestelden en Suus ’n flessie citroen-limo-nade wou drinken.
En dan werd er geklonken: „Nou Jan.„Nou Koos ..„Nou daar ga je .. .* „Nou juffrouw.. .* „Nou Piet..„Nou Bart..
Uit de panden van de gekleede jassen — Gijs alleen droeg ’n colbert — haalden ze de sigaren met zwartgeplette stompen, rookten gemoedlijk.
Suus zat kalm op een stoel. De mannen hokten te zamen.
„Nou sla 'm is om Gijs!”