8i
de verhooging. Ze zijn alle drie even lenig, even slangachtig. De dresseur heeft de lichaampjes goed gebroken. Het laat niets te wenschen over. De kinderen wringen zich in de onmogelijkste houdingen. De ruggegraten zijn verwonderlijk elastisch geworden. De hoofden van alle drie kunnen tusschen de beenen gebracht worden. Als ze op de handen staan, bengelen de lichamen er als proppen boven. Ze kunnen alle drie op den grond zitten, met de beenen loodrecht op zij gespreid. Ze kunnen alle drie op een been staan en het andere langs het hoofd strekken. Zij kunnen alle drie op de borst liggend de hielen tegen de achterhoofden brengen. Zij kunnen alle drie de vreemdste houdingen aannemen, alsof de lichamen geen beenderen, geen spieren hebben. De dikste, die van veertien jaar, weet zich op een stoel om te rollen als een hoepel. Het is verbazingwekkend.
De meneer met de ridderorde let op of alles goed gaat.
Alles gaat goed. Niets mislukt. De kinderen lachen niet, lijken niet vermoeid, spreken niet; zij wringen, wringen, wringen als slangen, als wonderkinderen.
De meneer met de ridderorde knikt goedkeurend.
Na tien minuten is het klaar. De kelners, de menschen in het buffet, de artisten in de zaal en zoowat het heele heerenpubliek klappen in de handen, trappen, slaan met stokken.
Ze komen al terug.
Ze buigen, knikken.
Ze beginnen weer.
De meneer met de ridderorde laat een paar ringen zakken.
De meneer met de ridderorde draagt een stoel aan.
SCHETSEN. 6