94 WEER VRIJ.
der machine blakerde ’m, de stofwolken van den weg stoven op, de wielen gromden en joelden, de schel die z’n hand betingelde smeet haar satansch geraas om ’m heen, de boomen renden voorbij, de keien schoven als grijze lijnen, de huizen schimden.
Een oogenblik duizelde hij, stond hij bewustloos, het gelaat lijkwit met roetzwarte vegen, de handen in klagende spreiding.
Het gehamer, gestuif, gewaai waren te hevig.
Dan zakte % lachte hij suffig.
Ongewoonte.
Tegen twaalf uur vannacht zou-ie ’r weer an gewend zijn.
i September 1900.