50
De moeder, ’k Heb boven muizen achter ’t behang gehoord.
De vriend. Wat hindert dat F
De moeder. Jij ben ’n akelige, hatelijke egoïst! Vóél je dat niet ? Bij de gedachte dat zoo’n muis — ’t is om van te rillen! Toe Jaap, steek geen sigaret op — die damp :— die nare damp. .. (tot de dienstbode) Leuntje, ’n couvert bijdekken. Zachies hoor. Niet met de vorken en lepels rinkelen.
De vriend.... En wat water bij de soep!
De dienstbode.... Moet ’r nog brood gehaald worden, mevrouw ?
De moeder. Is ’r geen brood in huis? Kon je dat niet eerder ....
De vriend .... Daar ga ik op uit.
De moeder. Wil je, Jaap? Zij met ’r hand, niewaar? ’n Hard gebakken pannebrood, Jaap ....
De vriend. Asjeblief!
De moeder. En wat pain-de-luxjes, Jaap! (oolc de dienstbode af).