TANTE RIEK 35
in een rechten hoek met de Gartenlaube — er naast, nam de tafelschel op, den rooien tafellooper en wreef met de lange, stevige vingers het pluche van het tafelkleed glad.
Als ze zoover was — het waren de stille, regelmatige bewegingen van eiken morgen — nam ze het tafelkleed bij twee slippen, vouwde het zachtjes-streelend over haar robuste knie en lei het bij de tafelschel. Achter de Bonheur-du-jour had je de stofdoek, waarmee de tafel gewreven werd. Ze plofte warmen adem op het glimmend blad en wreef. Er was niets te wrijven. Ze wreef, omdat zij ’t gewoon was. De tafel was ’t ook gewoon. De tafel in het benauwde kamertje zou onrustig en vreemd gedaan hebben als de kleffe, warme adem er geen doffe plasjes op gestooten had.
Nou glom de tafel. Nou was ?t weer zóóver in orde. Onder het hoofdkussen in de alkoof zocht ze den sleutelbos. Ze had vier sleutels: een van de kamerdeur, een van de kastdeur, een petieterig-kleintje van de schrijfmap en een van de handschoenendoos, waarin ook het geld lag. De handschoenendoos lag in een hoedendoos. De hoedendoos stond tusschen meerdere hoedendoozen op debedsteeplank. Inbrekers zouden natuurlijk daar de spaarduitjes niet zoeken en de sleutels bewaarde ze onder haar hoofdkussen. Voor buitengewone veiligheid zette ze ’s avonds als ze slapen ging een stoel met een glas er op voor de kamerdeur en op zij van het matras stak het broodmes.
Ze maakte de kastdeur open, nam het ontbijtservet, spreidde dat over tafel, wreef de plooien glad en haalde de plank van de kast verder leeg. Het brood was wat oudbakken. Ze dee drie dagen met een pondje. Ze stak het lichtje onder het theewater aan en telde de sardientjes in het busje na. Er waren er