110 GRIETJE.
Ik spreek er niet verder over, drink van het glaasje slechte cognac om me een houding te geven.”
Grietje drinkt ook, kijkt met de groote, moeë oogen voor zich uit.
„Krijg ik ook een glaassie?”
Dat is de vriendin, die een stoel bijschuift.
„Dank je.”
„Nou, geef mijn nou ook een glaassie.”
„Dank je.”
Het wordt levendig. Een gezelschap buitenlieden, wantrouwig en nieuwsgierig binnen.
„Grietje!” roept de buffetjuf.
De buitenlui zitten aan een van Grietje’s „tafeltjes.”
Ik stap op.
„Weet je ’t wèl. .. Griet?”
„Ach zanik nou niet langer! . . . ’k Was eergister vet!”
„Wat wou-die?” vraagt de vriendin.
Grietje fluistert.
De vriendin kijkt me vijandig an en zegt snerpend-kwaadaardig:
„Jezus, wat ’n brave Hendrik! Jij lijkt wel van de middernachtzending, zeg!”