’n jodenstreek? 27
omtrekken van den dorpstoren tegen de hardblauwe lucht, als uitgeknipt in den hemel. In een mijmerende, weeke overgeving lag ’t landschap. Een nerveuze loomheid gleed over
het water----
„Waar denk je an?” vroeg Aby op eens, zelf uit zijn droom wakker wordend.
„An niks ”
„Ik dacht an wat d’r achter de wolken
zou zijn ”
„Nou God natuurlijk!...”
„God?”
„Zeker.”
„God? Ik zeg je dat ’r geen is.” Op dat „ik” lei Aby een gewichtigen nadruk. Die verklaring klonk wel eenigszins komisch, daar de jeugdige theologant met ’n bezweet gezichtje naar de blaren in zijn handen zat te kijken.
In de ooren van den eenigen toehoorder was ’t een vreeselijke profanie.
„Zeg hou nou op met die enge dingen____
We zitten in ’n bootje... .”