45
Overbuurman (onzichtbaar). Had ’k ’t nie gedocht! Jawel daar hei je ’m weer. Mot jij wat van mijn dienstmeissie?
Barend. Mag ’k geen lucht meer happen?
Overbuurman (dito). Dat geloer over de bloempotten begint me de keel uit te hangen! As je wéér je kop uit ’t raam steekt, zal 'k zoo vrij zijn je met ’n emmer water te dienen!
Barend, ’k Heb strakkies alleen an je dienstmeissie verzocht, om geen soete-liefe-swartkop te zingen, omdat ’k te wérken heb.
Overbuurman (dito). Mijn dienstmeissie zal zooveel lieve-swartkoppen zingen as ze wil! Jullie zóéken ’t! Met je boven- en je benejen-buurman leg je óók overhoop! {tot de onzichtbare meid). Zing op! Je laat je niet dwingen!
Een stem. „Soete, liefe swartkop, Voel d’r is hoe me hart klop” (Barend sluit ’/ raam).
VIJFTIENDE TOONEEL.
Brandsma, Johanna, Barend. Brandsma {in nachtgewaad). Smeult 'r wat?