Herman Heijermans
vertrouwen nemen. Ik zit er aan een vast, die zelfs ouder is dan ik en, jij wil ’n veulen aan ’n ketting leggen. Dag Pancras. Ajuus.
Pancras
Verdomd, als je zó weggaat, hoefje hier geen voetstap meer over de drempel te zetten.
Hein
(stug-aarzelend, keert naar zn stoel terug) Daar dan! Nou doe ik erger - als een schip in ’t dok, dat laveren wil.
Pancras
(driftig op en neer lopend) ’n Schip in ’t dok! Hoe lang heb ik niet in ’t dok gelegen? Heb jij of een ander meelij met me gehad?
Hein
Meelij? Met jóu?
Pancras
(na ’n wrokkig zwijgen) Toen Toon twee jaar was, is ze gestorven, bleef ik met vier kinderen over, viér -Jan, de oudste, was twaalf. Jij voer. -Een blauwe maandag heb je ’t geknaag en geruzie bijgewoond, dat me ’t leven verpestte...
Hein
... Laat de doden rusten...
Pancras
’t Was haar schuld niet - ze was ziekelijk - Dat wist ik toen niet - zo iets weet je pas, als de dood een eind aan de ellende maakt! Ik heb me ’n boel te verwijten. Ze heeft geen leven bij me gehad - zij bij mij niet - ik bij haar niet. We stonden soms als beesten tegenover mekaar -... En ik hield me poten niet huis.
Hein
(sussend) Nou!
Pancras
Nee, ik hield m’n poten niet thuis. Om ’n kleinigheid kwam ’t aan. Om ’n woord, ’n zuur gezicht, ’n, ’n gebroken bord. Overdag sjouwde ik in de smederij en vrat me boterhammen daar onder ’t werk. ’s Nachts lag ik naast ’r, te moe en te beroerd om te slapen, en vloekte als ’n ketter als Toon blerde en schreeuwde. Ik zie ’r nog opstaan, en met ’r blote voeten rondscharrelen om ’m te sussen - Toen ik er ’t hardst voorzat, ik de helft van m’n gereedschap en m’n voorraad moest verpatsen, om ’n wissel van tweeëndertig gulden te betalen -nou neemt “De Schakel” karweitjes aan van twee ton en meer - lag
46