DAGERAAD
KLOOSTERBROEDER
Gij matigt u het recht,
Gij léék, te leggen uit de heil'ge schrift?
LUKAS
'k Zeg enkel, broeder, ga naar 't Kerkhof heen,
Waar houten kruisen naast elkander staan:
Mijn vader en mijn broeders liggen daar« KLOOSTERBROEDER 'kHeb ze bediend* Zij klaagden niet....
LUKAS
.... Ik klaag !
En geef m'n daad!
KLOOSTERBROEDER
Die uit den Booze is!
LUKAS Daar zwijg ik bij....
LANDHEER
Ik heb u aangehoord,
Mijn beste broeder, maar bij mijn eer Ik zie niet in *t kwade van 't geval....
Wat doet de wind, die molenwieken drijft,
Wat doet de sluis, die 't water tegenhoudt En wat de wetering? Als 't zondig is,
Hebt gij gelijk, maar als het nuttig blijkt,
De welvaart in deez’ streek vermeerdren kan En de gezondheid van den onderdaan —
(tot lijfarts)
Wat gij als arts?----
KLOOSTERBROEDER
Ik zeg....
LANDHEER
Nee, elk zijn beurt!
Ik bind mij nog tot niets. Ik onderzoek.
LIJFARTS Ik sta er, Hoogheid, nog glimlachend bij:
'k Herhaal, het klinkt heel aardig op — papier*
Het ziet er keurig uit, maar op — papier.
Het heeft een reuze-kracht, maar op — papier____
Ik denk aan 1t voorjaar, als de bergstroom zwelt En in zijn vaart buiten de oevers treedt
54