DAGERAAD
VEERTIENDE TOONEEL RAKET MARJOLEIN
RAKET
Zónder mij — nee nooit! Hij zou me missen.
Nou vlug *n rijgsteek door m’n kruis gehaald,
M’n pooten lekker wasschen en m’n snuit — Met zéép — en als de Landheer me dan ziet — Gelooft-ie niet dat ik het zélf nog ben,
(af)
MARJOLEIN (heeft even onbewogen gezeten, staat moeilijk op, gaat op de stalling toe, steekt de hand door de spijlen van het hek, betast de geite-koppen, Dan, triestig, opent ze een venster, overstroomd door zonlicht),
O, lieve zon — wat gloei je om m'n hoofd....
(in de kamer klinkt Lukas' schaterlach) Hij lacht — voor ’t eerst sinds langen tijd — bij haar, (zit neer voor het raam, de handen gevouwen)
EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF
36