Sero. Dat wil ik wel (poogt op te staan) — dat wil ik zeker wel — maar wil is niet genoeg! (smakt terug) Je moet me, kameraad, ’n steuntje geven...
2de Wachter, (hem ruw onder de armen grijpend) Vooruit! Schiet op! Ik ben jouw kruier niet!...
Sero. Ik dank je zeer. Bij Jericho heeft zelfs de Sa-marieter béter niet geholpen... Nee, laat me nog niet los... ’tIs nog ’n afstand tot ’t bed. En zak ik in, moet jij je weer verneedren door me op te rapen! (zit op bedhoek. De wachter veegt nijdig z’n uniform af) Ja, vuil geeft af! Van buiten en van binnen!
2de Wachter. Ik waarschuw je — je kent me nou!
Sero. (knikt) Ik kèn je vuisten en je voeten, je vloeken en je vlakke hand al haast twee maanden, niet? Twee maanden, ja! Jij heb ’n toekomst, vriend. Nog eer ik hier krepeer, krijg jij ’n ééreteeken daar — en welverdiend!... Tot zelfs m’n makker, in ’thol hierboven, heb jij met klappen ’t kloppen afgeleerd ...
2de Wachter. Je brood — je water, bek gehouen! En als je ’tweer niet lust: ’t komt terug — ’tkomt terug, hard als ’n bikkel! En zien wie ’t ’t laatste wint! Sta op ! De dokter! Ben je blind ?
Arts. Wel nummer-zooveel, zit je alweer op? (tot wachter) Is hier geen stoel? Moet ’k op den grond gaan knielen bij patiënten?
219