28
Bewaarder. Hij wou ’r met geen geweld uit...
Directeur. ... Hoor u dat, meneer De Wilde — een die zóó weinig te klagen heeft, dat-ie niet uit de gevangenis wil... (tot den Bewaarder) Verder!... Wat had-ie ?... (de Bewaarder zwijgt angstig). ... Nou dan, Pietersen I
Bewaarder (zacht). ... Heeft zich opgehangen, meneer.
Directeur (verschrikt opstaand). Opgehangen! Opgehangen! Opgehangen, by zooveel bewakers!
Bewaarder. ... Hy had pas z’n centen gebeurd — iedereen dag gezeid — en toen, toen is ’t gebeurd... Ze hebben ’m afgesnejen — geen leven meer in — niémand z’n schuld ...
Directeur. Da’s... da’s... (loopt snel met den Bewaarder heen).
Nummer 67 (heeft verschrikt geluisterd — gaat langzaam op den stoel voor het bureau zitten, staart voor zich uit).
Directeur (keert terug, herneemt zijn plaats achter het bureau. Een lange, drukkende stilte. Dan kijken de twee mannen mekaar aan. Weer een stilte, tot de Directeur moeilijk zegt:) ’t Spyt me, meneer De Wilde, dat juist u dat gehoord heeft...
Nummer 6 7. ... Een die z’n vryheid niet wou... (staat op, stapt op de deur toe, zegt daar ernstig). ...Wees u niét ongerust, — ik zal 'r geen misbruik van maken — en, gezongen zal ’r buiten niet worden...
Scheveningen, 1906.
Doek,