DE WIJZE KATER
JONATHAN (luchtig) Dan ga ik vannacht — ja, 't
wordt volle maan! — in den lachenden maneschijn kuieren — en in mijn zielig eentje wat zitten droomen en luisteren boven op den rotswand, waar de kleine bergstroom in het dal stort en waar de wilgen en populieren, als op een kerkhof zoo rustig, heen en weer, altijd door heen en weer, wiegen en zingen. Ik heb er dikwijls gezeten, de laatste weken. Als ik vandaag of morgen nog meer meelij met mezelf krijg — doe ik mijn oogen daar zalig toe....
ANS (angstig) En?
JONATHAN En glij misschien, misschien, als een
uitgebloeide, losgewaaide lavendel zoo zacht en zoo zonder eenig geluid naar benee — en de bergstroom spoelt het vrachtje, dat voor schoenlapper, melkboer en bakker een gruwel is geworden, ergens aan — èrgens....
ANS Lieve God, doe dat niet — je ben nog zoo jong, meneer Jonathan!.... En er zijn toch ook menschen, die van je houen....
JONATHAN Wie? Wees mijn gids in die volte... Wie?
A!NS De — de menschen aan wie u in uw goeie
dagen zelf geld heeft geleend.... — die houen van u — en ik....
JONATHAN En jij?.... Waarom jij?....
ANS.... Dat denk ik zoo maar. .. . Dat zei ik bij wijze van spreken.... Ik kan het niet zien, dat mijn vader en de anderen u als een dief behandelen, dat u hier leeft als in een gevangenis en niet te eten heeft.... Daar slaap ik niet van, meneer Jonathan.... Dat
doet me zeer Toe, toe — ik weet wel aan geld
te komen.... Zeg dan niet nee, als ik het u breng____
JONATHAN Geld — van wie?
ANS Wat doet dat er toe?
JONATHAN Ja, ja, Ansje : ze hebben gelijk, je vader, de schoenfrik, de water-en-melk-boer, de varkens-slager, de kruidenier en de rest! Ik moet wel walge-lijk-diep in de modder terecht zijn gekomen, dat ik waarachtig even aarzelde, om van een vrouw geld aan te nemen! 't Wordt de allerhoogste tijd, om als de uitgebloeide lavendel mee in den stroom naar beneden te gaan....
12