DE WIJZE KATER
TWAALFDE TOONEEL KATER TWEEDE LAKEI
TWEEDE LAKEI (gaat over den Kater zitten, knikt bedenkelijk). Nou, nou! ’k Had niet gedacht, dat je zoo gauw in je hemd zou staan! Maar, verdomd, ik mag je.... (rumoer buiten). En ik geloof, dat je *n harden dobber zal hebben, om hier levend uit te kommen! Je heb ze allemaal, vanaf den Koning tot den slager, den schoeïifrik en den melkboer, tegen je opgezet, stommerd!
KATER (trekt z’n handschoenen uit). Asjeblief, jongen, daar heb je die dingen terug!
TWEEDE LAKEI (bij rumoer). Je komt 'r niet door!
KATER (trekt z’n schoenen uit). En misschien kan je die ook nog gebruiken.... (trekt z’n jas uit, staat weer als kater).
TWEEDE LAKEI Gedorie, ben jij de duivel?
KATER Nee, jongen, ’n te wijze kater. ... (er weerklinkt sterk geblaf).... Ja, ja, had ’k in de spiezen! Als ze ’t met d’r verstand tegen je afleggen, laten ze d'r honden op je los! (begint tegen een der zuilen bij het tuimelraam op te klimmen). God zij geprezen, ik ga weer naar de daken, de goten en de vrije Natuur terug....
TWEEDE LAKEI ’k Wou da’k met je mee kon gaan, Angorensis....
KATER Zeg maar: poes — en wij twee, jongen, vinden mekaar later wel.... (het geblaf wordt sterker). Doe ze de groeten van den kommandeur in de Orde van den Heiligen Olifant — Vigilando ascendimus — door waakzaamheid stijgen wij omhoog. .. . (hij klimt door het tuimelraam).
128