33
Wied. Spijt me. De heeren zijn op ’t oogenblik tot géén concessies bereid.
S c h u 1 z. Tot heelemaal geen ?
Wied (met stil handgebaar van onmacht). Nee. (Een stilte). ... En dus nog eens: doen jullie geen onberaden stappen in 't begin van den winter... Op m’n woord van eer, ’k zal jullie niet in den steek laten, ’k zal de eerste zijn om de sischen, voor zoover ze billijk zijn, als *t boekjaar afgesloten is, te verdedigen... Dat met de boeten zal ’k persoonlijk onderzoeken, en als opzichter Hankelman, wat ’k niet kan aannemen, te ver is gegaan, zal ’k daar ’n eind aan maken. Ook ’t andere van de drukking in de leiding, zal ’k persoonlijk en nog vanmiddag ... (Stopt bij het nerveuze binnenkomen van Baumgarten).
NEGENDE TOONEEL.
De vorigen, Baumgarten.
Baumgarten (door plaatsdeur met pels en hoogen hoed, tipt driftig met zijn wandelstok op ’t vloerzeil). ... Dat’s ongehoord, ergerlijk, meer dan schandalig! (De mannen staan op). ... Wie zijn de sujetten, de bandieten, de — de — de schavuiten, die Hankelman hebben toegetakeld ? (Opgewonden tot Wied). Confereer jij — con-fe-reer jij — als ze benee een van de meest betrouwbare beambten vermoorden ?
Wied. Zou u zoo beleefd willen zijn, papa, ’n oogenblik te wachten ...
Baumgarten (driftig). Te wachten? Waarvoor te wachten ? Parlementairen op ons directie-bureau zijn onmogelijk, onmogelijk geworden! Jij weet nog niet, dat ze met ’n heele bende, met niet te tellen hoeveel!, Hankelman hebben opgewacht, overvallen, ’m de lamp uit z’n hand hebben geslagen — jij weet nog niet...
Wied. ... ’k Weet % papa.
Baumgarten (gebluft). Weet jij dat? Weet jij dat — en — en — en confereer je toch?