EERSTE TOONEEL.
Vele arbeiders.
(Sterk geklop, gehamer, gebeiteld geschaaf. Bij het kantoor is men bezig planken omhoog te steken door een luik van den zolder. Een schel weerklinkt. Onmiddellijk leggen allen het werk neder — behalve Arie —, hurken tusschen de krullen en balken, knoopen de broodzakjes los} beginnen te schaften).
Hein. Da’s stérk — de ouwe is in de war. — ’t Ken nóóit zoo laat zijn.
Gerrit (jong arbeider). Hij schenkt je wat!
Hein. ’k Verwed ’r me kop onder.
Gerrit. Verwed liever ’n rondje! Ik lust jouw dikken kop niet.
Jacob. Hij het gelijk, ’t Scheelt wel vier minuten. In de fabriek werken ze nog.
Gerrit. Me zorg! Vier minuten langer of korter, ’t Is belabberd genoeg, dat je op de winkel mot schaften. — D’r is geluid, Arie!