19
M a r i u s (lachend). Dat is, Uw Hoogheid....
Plums (hem snel in de rede vallend).. . . Dat zal ’n ooievaar zijn, Uw Hoogheid.
Vorst. Meen je? Vreemd, op zulk’n distantie zie ’k bijna niets meer — en dichtebij.... Is dat ’n tuinbouw-tentoonstelling, daar op die tafel?
Plums (aarzelend), ’n Mand die de tuinman vergeten heeft, Hoogheid.
Vorst (tot Marius). Ga zitten. Ik luister. Fameus weer. Begrijp alleen niet waarom de vogels zoo weinig zingen. Dat hebben we nog eens gehad — in — in — ’n jaar of tien geleden — toen hadden zich wel ’n dozijn sperwers in de boomen genesteld — en toen hoorde je letterlijk niet één leeuwerik — t’en souviens tu ? - herinner je je,
Plums? — we zullen ’r samen weer ’ns op uit moeten, zoodra ik m’n blauwen bril afleggen mag!
Plums. Als ze maar onder schot komen, Hoogheid.
Vorst. Ja, ja! Dat zullen ze met toewijding! (wenkt Marius met z'n pijp om te beginnen. Plums buigt, gaat naar de boschzijde af).