39
Alphons. Nou, zet niet zulke groote ooge op! (legt treuzlend de sabel neer).
Stam. Hij heeft z’n zin — Ja, ga maar naar benejen.
Alphons. Bonjour, allemaal!
DERTIENDE TOONEEL.
Mart. Stam. Hoek.
Hoek. Om je de waarheid te zeggen, Stam, amice, vind ’k dat ’r 7n beetje gespannen verhouding tusschen jullie is. Waarom? En juist nou we ’n datum zouen bepalen voor de kindren — is ’r waarachtig toch geen reden tegen mekaar te koppen. Kom! Uit. ’n Ander gezicht! Me dunkt, we moesten de knoop doorhakken. An lange engagementen heb ’k ’n broertje dood. Wat jij, Mari?
Mari. Ik verlang natuurlijk niets liever, kapitein — Martha en ik kennen mekaar van toen we zoo klein waren — en — en ’k hóü van ’r — maar — maar . t.
Stam ... Maar? ...
Mari... Maar ’k ben mezelf in de laatste maanden gaan afvragen — of ’k — of ’k wel geschikt ben — voor officier ...