J. R. Thorbecke aan zijn ouders.
Amsterdam, 21 juni 1815.
Liefste Ouders,
Regt hartelijk heeft het mij leed gedaan9 dat ik niet eerder geweten heb, dat Zondag de verjaring was van mijne goede moeder; ik twijfelde of H was den 18den Juny of July, liet daarvan iets blijken in mijnen vori-gen aan Herman en meende zeker, dat, daar ik Zatur-dag geen brief ontving, dezelve op den 18den July plaats had. Intussche, wat doet de dag ter zaak, indien slechts h hart de waarde gevoelt van zulk eene liefderijke zorgende moeder te bezitten en bij zulk eene gelegenheid zich alle aan H zelve verschuldigde pligten en reden tot dankbaarheid met levendigheid voor den geest stelt. Ik roep thans in mijn geheugen, lieve Moeder, dat alles terug, wat U op mijn vuurigste dankerkentenis aanspraak doet maken en ben bezield met die overtuiging, dat ieder kind weliswaar aan zijne moeder is verknocht, maar ik zooveel te meer, die ik eene zoo buitengewone moeder heb.
Dat alles gevoel ik ten sterksten en zal dat met der daad aan den dag leggen. Nu ik alleen, nu ik in eene andere huishouding beny nu ik voor mij zelve moet zorgen, zie ik de grootte van mijn gemis in en mijne liefde jegens mijn hartelijke moeder moet daardoor te meer aanwakkeren, alsmede mijn ijver, om U mijn dankbaar, erkentelijk gemoed te betonen. Ik wensch U dus met al mijn hart, met al wat in mij is ’t geen een zoon U wenschen kan. Ik hoop en bid dagelijks, dat
72