Gelukkig is de boel nu weêr op streek en zijn de misères weêr vergeten. Als alles goed in orde voas geweest, zouden we heden over gekomen zijn.
Hoogst interessant, niet alleen voor de verhouding van vader tot zoon en van zoon tot vader, is de briefwisseling uit het begin van het volgend jaar, waarvan de inzet is het vraagstuk van het geloof en waarin de vader de zoon vraagt hoe zijn houding is tegenover het Evangelie.
‘Gij hebt van God veel ontvangen: uw hoofd, uw hart, uw gemoed helder, warm, teer. Gij weet veel en hebt veel gelezen, maar één ding moet ik u vragen: Hebt gij ook even ernstig de poezie van den Bijbel onderzocht en de wijsheid, die in dat Boek te vinden is? Dat Boek is zoo rijk en zoo diep, dat het meer dan eens bij een goudmijn vergeleken is, die hoe dieper men graaft, te meer goud geeft.’
Jacob Comelis antwoordt, geheel in zijn ipde-eeuwse stijl, met een ‘levenslied’. Daarin heet het:
Wie aan het weten Gelooven voeg, —
Het veld der kennis Is ons genoeg.
In het begeleidend schrijven legt hij zijn standpunt nadrukkelijk vast:
114