stoten midden in de vaart der volken.
‘De Graal als simbool van wat goed is en kwaad schijnt, als steen uit de kroon van Lucifer, word daarom het best gediend door Adelsmensen, gelijk Ibsen ze noemt, door hen, die moreel en intellectueel te hoog staan om zich te storen aan het oppervlakkig oordeel der menigte’, had hij eenmaal in zijn Faust geschreven. Wie van de burgers — jood dan wel niet-jood — lachte daar nog om. Lachte nog om Rens, Reichsfeind Nummer Eins.
Al zijn theorieën en geschriften mochten verward en duister schijnen, aan het eind van de ‘via dolorosa zijner askeze en ontberingen’ was alles glashelder: hier stond een arme jood, hij kón niet anders.
Op 18 februari 1943 schrijft hij ‘als ex-lid der Vereniging van Letterkundigen (bestaat die nog?)’ aan voorzitter Frans Mijnssen over zijn financiële perikelen. Hij leeft ‘in een doorlopende angst onverwacht te worden weg gehaald. Bovendien is het gebruik van de telefoon en de tram mij ontzegd. Daar er 3 dagen per week: ’s Maandags, Woensdags en Vrijdags op straat razzia’s worden gehouden onder de joden, kan ik dien tijd geen voet op straat zetten en op de dagen, die nu nog vrij zijn, moet ik mét ischias vaak 2 uur heen en 2 uur terug lopen voor een of andere dringende boodschap of bespreking. Dan ben ik daarna nog te moe om nog te kunnen werken. Wanneer U mij niet kunt tegemoet komen, meld U mij dit ook dan s.v.p., opdat ik niet vergeefs en te lang moet wachten en zend U mij — zoo het U schikt — het gevraagde per aangetekende brief en niet per pw. daar ik liever voor vreemden niet precies wil weten, wat ik ontvang. Zoud U mij kunnen helpen aan f 25,—? Elk minder bedrag — al zou het maar f5,— zijn — helpt ook al, maar niet voldoende. Dan zal ik met f 25,— één week weer vóórt kunnen. Over den toestand in het algemeen zwijg ik maar en dit zou nergens toe dienen. Afwachten en kalm blijven, dat is het beste ’10
Op die datum (18-2-1943) was zijn laatste verjaardag nabij. Op 24 maart geen gekke feesten met inter-asterale gerechten en radio-telefonische contacten met Mars. En toch zou die dag niet helemaal onopgemerkt voorbijgaan. Jeanne van Schaik-Willing stuurt hem een boeket bloemen en tien gulden. Haar dankt Rens op 25 maart in een brief, die hem als van ouds ten tonele voert. Alleen al die aanhef: ‘voor zover ik mij herinner, heb ik U niet gezien drie jaar geleden bij mijn 70-jarig jubileum ....’ Had hij geen andere zorgen?
En hoe!
‘Verder loop ik nog altijd groot gevaar te worden weggehaald. Dit is ook al gebeurd met een van mijn broers [bedoeld is Victor] en diens vrouw. Uit een droom weet ik echter, dat hij nog leeft en ik
78