VII
LANGS DE JODEN HEERENGRACHT
VAAL en onwezenlijk ligt de Sjabbathmiddag over deze buurt, wanneer wij ons wederom verzamelen. Ten zevende male. Vóór de Rapenburgerstraat-sjoel.
Iets in het wezen van dit Ghetto, doet mij altoos — doch zeker vandaag ■— denken aan de lome, troosteloze atmosfeer, die opstijgt uit de gedichten van de lyricus J. C. Bloem. Ongekleurde lichteloosheid. Onoverbrugbare melancholie. En ongemerkt citeer ik:
De jaren gaan zooals zij gingen Er is allengs geen onderscheid.
Meer tusschen doove erinneringen En wat geleefd ivordt en verbeid.
Sjabbathmiddag. O gruwelijke Rapenburgerstraat, Hartje van de Jodenhoek. Sjabbath Sjalom.
Langs het meisjesweeshuis (thans hoedenfabriek Stork) wandel ik met U tot no. 131. Poortje van het voormalige hofje.
„Bussenschut”
Toen in de 16e en 17e eeuw de zeeën onveilig werden gemaakt, moesten de koopvaardijschepen bewapend worden.
Vandaar, dat aan de Noordzijde van de stad vele winkels waren, waar men zich kon voorzien van wapentuig. De meesten hadden een uithangteken. Vaak met kanon en kanonnier. Als voorbeeld geven Van Lennep en Ter Gouw — aan wie deze opvatting is ontleend — de gevelsteen boven het poortje').
Doch als wij — los van deze manhafte herinnering — de smalle gang doorwandelen en in gedachten nog eenmaal verwijlen midden in dit Joodse „Chatseer” — dan leren wij nader komen tot de
') Van Lennep en ter Gouw: De Uithangsteekens.
83