als Salomo’s tempel — tot in vele maatverhoudingen daarvan een getrouwe nabootsing. De hoogte — 69 Amsterdamse voeten — sluit aan bij de 120 ellen hoge tempel. „De stijlen en servasen herinneren aan de pinnen op het tempeldak, ter afwering der vogels”. Het voorhof — bij de ingang — meet, gelijk het eerste deel van het Beth ha Mikdasj, plm. 20 bij 40.
Ook van binnen — en wij zijn ongemerkt al verder gegaan — treffen de aanknopingspunten. Daar staan de grote zuilen, gelijk in het Godshuis te Jerusalem. ’t Is alsof na „het heylighe” der Synagoge — het „heylighe der heylighen” wordt gesymboliseerd door het Hechal — 40 Amsterdamse voeten breed — en geheel vervaardigd van Braziliaans Jacarandahout.
Doch genoeg hierover. Het was slechts onze bedoeling vast te stellen de gedachtengang der toenmalige instanties. De wil zegevierde om hier in het Galoeth een geestelijk centrum te scheppen voor alle tijden. Het historisch bewustzijn van de zwervende Se-fardie, hopende op een spoedige verlossing, is overgegaan in een vastgeankerd liggen in de haven der Nederlandse ballingschap.
In deze Snoge zie ik vóór alles de tegenhanger van het Messianisme van 1666. En als ik met U de jubeltonen beluister bij de opening, denk ik aan de drukker Athias, die enkele jaren vroeger in zijn brief aan de Staten nog smeekt „om een zachte ballingschap en niet een harde herbergzaamheid”. Mij realiserende, dat nog geen 10 jaar vóór het oprichten van deze hoge muren, Amsterdamse Marranen - nuchtere kooplieden - naar de Noordzee snelden om te wachten op een Mozes die het water zou klieven tot een moeilijk en lang pad naar het land der vaadren.
Slechts een enkeling moet dit hebben gevoeld. Ik ontdek het in de woorden van David ben Abraham de Gastro Tartas, wiens broeder Izak nog in Lissabon op de brandstapel het leven liet, die daarom zich gaarne „Achi ha Kadosj", „broeder des martelaars" heeft genoemd en in 1666 als drukker een leidende rol speelde bij het oplaaiende Sabbathianisme. Hij vermeldt in de Voorrede der prachtige „Sermoes”, dat de inwijding op hem meer de indruk maakte van een feest in vrijheid en in de tempel gevierd dan in een Synagoge — in ballingschap.
„Zijn binnenbouw”
Ik ga II nu langzaam voor door het gebouw — U er nog op attent makende, dat het tochtportaal eerst veel latèr is aangebracht.
Het licht is inmiddels ontstoken. Een zacht schijnsel van al flonkerende kaarsen verleent het gebouw een milde sfeer van heiligheid. Vijf rijen geel-koperen kronen — evenveel stralende, glanzende bundels. De slanke lijnen van een ongeëvenaarde archi-
61