Van Israëlieten tot Israëliërs

sich Wege suchen, um durch anderer Arbeit zu leben, aber ein lebendiges Volk entfaltet seine Tatigkeit auf natürliche Weise; seine Arbeit gehort zu seinen organischen Funktionen und wird organisch geleistc-t. Ein lebendiges Volk hat stets eine grosze Mehrzahl von Menschen, denen die Arbeit zweite Natur ist. Nicht so ist es bei uns. Wir verschmahen alle die Arbeit, und auch die Arbeitenden arbeiten nur aus Zwang und in der steten Hoffnung, sich ihr mit der Zeit zu entziehen, um ein “gutes Leben” zu führen. Wir dürfen uns nicht selbst tiiuschen, wir mussen mit offenen Augen sehen, wie schlecht es mit uns in dieser Hinsicht bestellt ist, wie sehr die Arbeit unserem Geiste in individueller und nationaler Beziehung fremd geworden ist. Charakteristisch genug ist der Satz: 'Solange Jisrael den Willen Gottes tut, arbeiten andere für es.’ Das ist nicht blosz ein Wort. Dieser Gedanke ist - bcwuszt oder unbewuszt — in uns zu einem instinktiven Gefühl, einer zweiten Natur geworden.”

A. D. Cordon was een “bezetene”. “Leben oder Tot - ein Drittes gibt es nicht. .aldus een simpele dagboekaantekening van deze geestelijke vader van de beweging, der chaloetsiem, (de Palestina-pioniers), die vooral door zijn Briefe ans Paldstïna invloed oefende op de Joodse jeugd in West- en Centraal-Europa. Hij stierf in 1922 in Daganja, in Galilea, de eerste collectieve kolonie, in 1908 gesticht. Toen was het Palestinabureau nog nauwelijks in actie gekomen. Van een jaar later dateert de Haschomer (= de Wachter), die de gedachte realiseerde van een gedisciplineerde organisatie van zelfverdediging. Haar program, aangenomen op een algemene vergadering op de laatste dag van het Pesachfeest 1908, luidt kort en krachtig:

“Das Ziel, die Mittel, die Organisation.

1.    bei uns jüdische Wachter zu erziehen, die zur Ausübung des Wacht-dienstes fahig sind.

2.    die Bedingungen für den Unterricht im Reitcn, Waffengebrauch, Turnen usw. zu schaffen.

3.    zwei Kassen zu grimden a für den Erwerb von Wachtausrüstung, b für die Kautionen.”

In datzelfde jaar ook werd op het duinzand bij Jaffa de eerste spade in de grond gestoken voor een Joodse stad, die de naam zou dragen: Tel Aviv, dat betekent “lenteheuvel” (zie Ezechiël 3:15). Onder deze naam had Nachum Sokolov Herzls Palestina-roman Alt-Neuland in het Hebreeuws vertaald. Ook de jonge stedelijke nederzetting kwam tot stand met financiële hulp van het Joods Nationaal Fonds. Tussen de 60 huizen van middenstanders bevond zich het Hebreeuwse Gymnasium Herzlia (dat in 1905 te Jaffa werd gesticht en in 1909 in de nieuwe stad werd overgeplant). Zo komen wij tot het jonge Palestijnse schoolwezen, dat eveneens

91