NOCTURNE
Het is avond en zeer stil;
men kan de bomen horen, het geril
der stilte die als witte rook
onder het spansel van de nacht ontlook.
De mond der aarde prevelt nog wat na, mensen slaan dromende de sterren ga. Onder het blinken heeft de eenzaamheid zuiver als sneeuw zich over hen gespreid.
Het wordt nog later, als een laat verhaal is deze wereld die haar eigen taal vergeten moet en spoorloos overgaat tot een vervreemde, huiverende staat.
Stilstaanden die te middernacht hun leven overzien, donkeren zacht verloren in een slapen zonder grond; zij dragen licht op hun gesloten mond.
5