Maar hij en zij slechts hebben het gehoord; dit spelen naar den oorsprong van het leven, dat alle leven tot den dood bekoort, is voor de menschen onverstaan gebleven.
Met dof geplons verdween het rattenheir en reeds hernam de stroom haar stil bewegen.
De stad stond nog geteekend van het zeer, van alle kanten gaapte hen de leege verwoesting aan; terwijl de speelman licht zijn fluit omhoog wierp, welde in hun blikken het leed en zij verborgen het gezicht, om aan elkanders schouder uit te snikken.
Maar éen ontwaakte tot een nieuw geluk, zijn oogen vonkten van een vreemd begeeren: „Zoo speel nog eens uw wonderlijke stuk, opdat wij het voor altijd zullen leeren!”
De anderen vielen hem extatisch bij, als vogels die de jonge zon begroeten.
„Gij hoort die melodie niet meer van mij!” sprak weer de speelman, „haast u, want er moeten nog meer verlost zijn voor den avondval.
Geef mij mijn loon!” Zij vingen aan te klagen: „Speel toch uw wijs!” „Mijn loon — of anders zal een nieuwe dag van jammer voor u dagen!”
17