Maar op den duur — hij was al oud — kreeg hij het enigszins benauwd.
Dus greep hij, slim en onvervaard, de logge draver bij zijn staart.
Zo, meegetrokken aan de staart, oreerde hij nu heel bedaard, terwijl, om geestdrift te betuigen, het mensdom hem stond toe te juichen.
Maar jammer was het, dat het dier niet delen kon in het plezier en door die ballast aan zijn staart werd aangezet tot groter vaart.
Hij kreeg de kriebel in zijn kuiten, ging zich aan een galop te buiten en zwaaide met zijn slurf, alsof men die ook in haar waarde trof.
Hij hield zich aan geen enkle regel van het verkeer, maar als een vlegel zeilde hij over het trottoir.
De hele stad kwam in gevaar.
De mensen waren weggevlucht voor het verschrikkelijk gerucht.
Een enkeling, ontdaan en ziek, gluurde hem na uit een portiek.
De burgemeester — Jt dient vermeld — gedroeg zich ook gelijk een held: eerst maakte hij zijn rede af en peinsde toen over een straf.
18