ACHTERWEGEN
Wij bewoonden een huis, naar alle windstreken geopend.
Op onze kinderen viel zoveel licht dat hun haar vuur werd, een stroom die langs hun rug omlaag in plassen om hen blinken bleef.
Wanneer zij gingen slapen, zonk ook de wereld in slaap. Wij hoorden hun adem door de bomen gaan.
Nu, lopend over achterwegen, zien wij elkander aan met ogen vol verleden.
Kinderen werpen licht voor onze voeten.
28