ALTUD THUIS
Zo ging het toen, wij kwamen uit het fluwelen donker een kamer binnen waar de muren geruchten opvingen, nachttaal, wenkende bomen.
Wij kenden de glans van elkanders gezicht, de klank van ongesproken woorden, de wegen waarop wij gedwaald hadden, altijd verloren, altijd thuis in wat voorbijgaat.
14