Thuiskomst
Soms kwam mijn vader door de wind naar huis, een schaduwloze man met lege handen.
Tot aan de daken steeg de roepstem van zijn schreden en vervaagde in de lucht.
Een wereld volgde hem: dwarse gelaten waarop hij zich een levenslange dag had stukgelopen. Zwaar van schouders duwde hij zich tot aan de huisdeur voort.
Mijn kinderogen zagen hoe hij
zijn last naar binnen tilde. Achter hem
viel met een doffe slag de ruimte dicht.
Een mes van angst bleef in mijn lichaam staan.
Fluisteringen ergens in het huis joegen mijn hart op. Ik zag door het raam de straat al verder in de tijd ontwijken.
Het daglicht vluchtte op voeten van wind.
De eerste sterren sprongen open.
Mijn vader kwam binnen. Ik had geen adem.
Er trilde een spanning alsof de aarde bleef stilstaan op haar weg door het heelal.
27