Voorbij
Het kind kwam aangelopen.
Ik zag het, ik kon niet horen hoe het zijn voeten verplaatste. De straat was verblindend diep, de hemel waartegen het opkwam vol schitterend morgenschijnsel.
En ook de wind, het vingerspel der ruimte dat zijn haren omwoelde en zijn wangen aanstreek met een gloed van laaiende vreugde.
Ik stond voor het open raam.
Ik had nog niet geleefd vandaag, alleen mijn gedachten verdreven toen daar dat kind zijn vreugde over mij uitstorten ging.
Ik wachtte, het naderde nog.
Ik voelde mijn ogen ontwaken. Ik sloot ze, ik deed ze weer open. Het kind was voorbijgegaan.
23