ROSKILDE
De kerk: er liggen dode koningen met strakke neuzen in de lucht geëtst en onder het steen houden hun woningen een handvoll stof vast, een beschaamde rest, waar geen toerist zijn waarheid aan zal wagen; men loopt op zachte voeten door de tijd die stilstaat, muren en ramen dragen het vredig stempel der gestorvenheid.
En buiten, als een schuimspoor in de wind, hangen de klokkenklanken die zich traag verspreiden boven de leizwarte fjord.
Het stompe snuitwerk van de autobus begint te grommen, terwijl een vlaag zonlicht de kerkramen verblindt.
72