ACHTERGROND
Nooit meer, sinds over hen de nacht viel, ontwaakt in mij de stilte zonder een achtergrond van pijn. Ik ken geen wegen meer waarop die echo mij niet achterhaalt en in mij door blijft trillen tot ik haar wegslaap of overschreeuw.
Soms wacht de zee als vroeger, ik begin te tasten naar de grond van haar geluid en dring mij langzaam dieper in het niets.
De laatste schaduw sterft. Onzichtbaar sneeuwen maakt alles wit. Geur van afwezigheid waait op mij aan. Hoe lang nog? vraagt mijn angst vlak voor de oude pijn zich weer verroert.
38