DODENKLACHT
De ademing der stilte komt het hart te zeer nabij en waar de avondwind verstomt heft zich het noodgeschrei der duizenden in wie de tijd zijn felle tanden beet en maakte ziel en ogen wijd van een waanzinnig leed.
Geen was tot deze angst bekwaam en allen zijn geplaatst tegen een einder zonder naam die geen geluid weerkaatst, en snikten hun bestemming na en werden leeggebrand en sloegen stom zichzelven ga, in dode angst gestrand.
En elke avond rijst hun klacht
geweldig overeind,
en elke radeloze nacht
worden zij doodgepijnd,
en liggen in het morgenlicht
zo onbarmhartig bloot
dat men slechts kreunend het gewicht
afwentelt van hun dood.
. 19 .