Altijd de aarde
Ergens in de verten van Europa slappen wij uil.
Winter. Huizen en stralen verglaasd door boud licht.
De wind, een dolende stem, gaal af en aan. De stilte krimpt tot het beven van een eibeblad.
Zoekende woorden openen een dodenrijk.
Wij beren om, de aarde glijdt met ons mee; altijd de aarde met wat ze bedelven zal.
7