NOMADE
Een land, er is overal land omheen.
Men loopt wegen, men hoort de lucht meelopen in bomen, vleugelslagen.
Men ademt onzichtbare ruimten in.
Men is een morgenmens geweest, een kind met ogen zo rond als de dag.
De wereld was een huis met hechte muren. Men had een moeder die niet sterven kon.
Het langzame ontwaken: licht en schaduw die zich verlengen, op verborgen bewegingen duiden, leven omkleden met vuur en sneeuw.
Mensen werden meer dan levensgroot.
Men stortte door een hunkerende mond steilten binnen, hemelen onder de aarde. Men liet een lichaam na van drogend zweet.
Een volk ontstond, kudde waarin honger woedde, doodsangst, hartstochten die grond verloren en zich stenen schiepen voor brood.
Goden verslonden levenslucht, benevelden de zon, spleten de eenzaamheid, riepen vrijgeborenen bij namen aan.
6