VERLOSSING
De sterken en de zwakken zijn in uwen band,
de schoonen, en de lupus ingebeetnen de Thorawijzen en de dolbezeetnen de onnuts en de fijne kunstenarenhand.
Wij zijn als appeltjes aan eenen boom, wij zijn als grasjes op eindelooze weide,
’n avondwind duwt neer, bij deinen, loom,
'n hak drukt neer
het fijn en groen gespreide.
Maar in ons hart,
dat het 'n orgel zij!
dat het 'n vedel zij
vol liederende snaren
wij zijn in U van eene makelij
en bidden, dat g’Uw licht
in ons wezen wilt bewaren.
62