Op ’t smalle buitenwegje met wilgenhaag en hegje langs slootjes en langs plasjes en dijkjes groen van grasjes,
, daar liep, daar liep,
daar liep een groot huzarenpaar de eén flink naast de aar.
Twee boerenmeiden rap van voet liepen hen, onwetend, in ’t gemoet, de huzaren konden niet op zij de weg was smal in dijk en wei
......toen liep een vrijend dubbel paar
kussend achter elkaar.